De spanning tussen veiligheid en privacy bij het gebruik van beveiligingscamera’s door particulieren

In onze digitale maatschappij lijkt het particuliere gebruik van beveiligingscamera’s steeds vanzelfsprekender. Voor een relatief klein bedrag schaft men een beveiligingscamera aan, welke voor een groot gevoel van veiligheid kan zorgen. Met het toegenomen particuliere gebruik van camera’s wordt ook de kans op een inbreuk op het recht op privacy vergroot. Er ontstaan dan ook steeds vaker geschillen tussen burgers onderling omtrent hetgeen de beveiligingscamera’s al dan niet vast (mogen) leggen.
Zo kregen wij al vrij snel een adviesaanvraag omtrent het plaatsen van beveiligingscamera’s op het bedrijfspand van de buren, met het bezwaar dat zij een nabijgelegen woning met balkon in beeld brachten. De vraag die ons werd gesteld is de volgende: in hoeverre is een dergelijke inbreuk op mijn privacy toegestaan? In dit artikel zullen wij de juridische hoofdlijnen voor het gebruik van camera’s uiteenzetten. Het kan echter zo zijn dat uw gemeente of bedrijfsgebouw andere (aanvullende) regels stellen omtrent het toestaan van cameratoezicht.
Het plaatsen van een beveiligingscamera kan om uiteenlopende redenen, zoals voor het houden van toezicht of het beveiligen van eigendommen en panden. Dat is natuurlijk begrijpelijk en uw goed recht. Het uitgangspunt volgens de wet is daarbij wel dat u enkel uw eigen bezittingen mag filmen en in principe niet de openbare weg, andere personen of hun eigendommen. Enige overlap is soms onvermijdelijk of noodzakelijk, maar daarbij moet u de belangen van anderen in acht nemen en hun privacy zo min mogelijk schenden. De regels van de privacywetgeving, de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), luiden in artikel 6 als volgt:
- Degene die het cameratoezicht wenst, moet daarbij een gerechtvaardigd belang hebben.
Dit belang kan bijvoorbeeld zijn gelegen in het beveiligen van eigendommen en/of personen. Het belang mag echter niet slechts speculatief zijn: het moet daadwerkelijk aanwezig zijn. Zo is het beveiligen van uw eigendommen niet langer een speculatief belang op het moment dat er veel wordt ingebroken in uw buurt of als er eerdere incidenten zijn voorgevallen.
2. Het plaatsen van de beveiligingscamera’s mag niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is om dat gerechtvaardigde belang te verwezenlijken.
Deze noodzakelijkheid valt eigenlijk uiteen in twee vragen: (1) of het cameratoezicht in een redelijke verhouding staat tot het doel dat daarmee wordt beoogd en (2) of dit doel ook op een minder nadelige wijze kan worden bereikt. De eerste vraag ziet op wat er precies in beeld wordt gebracht (bijvoorbeeld: de hele straat) en of dat ook noodzakelijk is om het doel te bereiken (bijvoorbeeld: het beveiligen van uw eigendommen). In dit voorbeeld staat het cameratoezicht niet in verhouding tot de inbreuk op de privacy van andere omwonenden. De tweede vraag ziet op alternatieve mogelijkheden die eventueel ook mogelijk en passend zijn, denk aan een interne beveiligingsinstallatie voor uw bedrijf. Is er wel degelijk een andere mogelijkheid voorhanden om uzelf of uw eigendommen te beschermen, dan zal het cameratoezicht minder snel zijn toegestaan.
3. Het cameratoezicht moet een adequate belangenafweging kunnen doorstaan.
In het geval dat er zowel een gerechtvaardigd belang is (criterium 1) en het cameratoezicht ook noodzakelijk is om dat belang te verwezenlijken (criterium 2), dan zult u uw belang omtrent het waarborgen van uw privacy moeten afwegen tegenover het belang van het cameratoezicht. Daarbij wordt gekeken naar de (negatieve) gevolgen van het cameratoezicht, welke waarborgen zijn getroffen door degene die de camera’s heeft geplaatst om die gevolgen te beperken (denk aan de wijze waarop de beelden zijn beveiligd of worden opgeslagen) en of het belang van het toezicht opweegt tegen deze negatieve gevolgen.
Indien u vermoedt dat een van uw buurtgenoten meer op de beveiligingscamera’s vastlegt dan op grond van het bovenstaande gedoogd is, dan raden wij u aan de volgende stappen te ondernemen:
De eerste stap is om contact te zoeken met de betreffende buurtgenoot en er achter te komen wat er precies in beeld gebracht wordt. Mocht blijken dat er inderdaad een disproportionele inbreuk op uw privacy wordt gemaakt, dan kunt u verzoeken het cameratoezicht te stoppen. Indien de wederpartij hieraan niet wilt meewerken, dan is het raadzaam contact op te nemen met de politie. De politie kan bijvoorbeeld een wijkagent raadplegen die contact zal opnemen met uw buurtgenoot. Indien de wijkagent de camerabeelden heeft ingezien en constateert dat bijvoorbeeld uw woning disproportioneel in beeld wordt gebracht, dan zal hij uw buurtgenoot bevelen de beveiligingscamera’s te verwijderen of zodanig in te stellen dat zij deze niet meer in beeld brengen.
Mochten bovenstaande opties niet tot het gewenste resultaat leiden, dan kunt u een klacht indienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: AP). Meer informatie over de klachtenprocedure vindt u hier. In het uiterste geval kunt u de rechter vragen of de camera’s verwijderd mogen worden. Indien u een juridische procedure start, kunt u de AP niet gelijktijdig verzoeken om over uw klacht te oordelen. Wij raden u aan om eerst gebruik te maken van de hiervoor besproken mogelijkheden. Een rechterlijke procedure kost namelijk zowel tijd als geld en kan bovendien de relatie met uw buurtgenoot ernstig(er) verstoren.
Bent u zelf voornemens beveiligingscamera’s rondom uw woning te installeren? Wij raden u aan om het stappenplan van de Autoriteit Persoonsgegevens door te lezen voordat u tot installatie overgaat.
Mocht u ondanks de voorgaande informatie vragen hebben wat dit precies voor u betekent en heeft u behoefte aan advies toegespitst op uw situatie, schroom dan niet om contact met ons op te nemen.
Dit artikel is geschreven door Lois Elshof en Laurens de Korte. Lois en Laurens zijn beiden studenten Rechtsgeleerdheid aan de Universiteit van Amsterdam.